Het onzichtbare werk

Spreken is zilver, zwijgen is goud


Therapie met paarden is geen gesprekstherapie. Dit wilt niet zeggen dat er helemaal niet gesproken wordt, wel dat het spreken niet centraal staat. De laatste tijd krijg ik hier heel wat vragen over. Zowel van mensen die informeren naar de mogelijkheid om in begeleiding te komen, als van collega’s, studenten, partners binnen het zorgnetwerk waarmee ik samenwerk of die doorverwijzen en vooral van ouders wiens kinderen bij mij een traject lopen.

 

Wat er precies plaatsvindt binnen een non-verbaal proces, is moeilijk onder woorden te brengen. Mocht het gemakkelijk in gesproken taal uit te drukken zijn, zouden we er niet zo vaak over vallen, maar dan zou deze therapievorm mogelijks ook overbodig zijn. Desondanks wil ik in deze blog trachten te beschrijven hoe een therapie sessie waarin niet of weinig gesproken wordt, verloopt. Hoe ik dit als therapeut mee ondersteun door te vertrouwen in het proces en hoe krachtig deze werkvorm kan zijn.

 

Hiervoor beroep ik mij op een voorbeeld uit de praktijk. Het verhaal van een jongen uit de middelbare school. Hij werd aangemeld door zijn ouders na al verschillende andere therapievormen te hebben uitgeprobeerd, voornamelijk in de vorm van gesprekstherapie. Tijdens het kennismakingsgesprek deden de ouders uitspraken als: “Spreken is gewoon echt niet zijn ding”, “hij kan moeilijk woorden vinden en komt niet veel verder dan ‘ja’ en ‘ik weet het niet’” en “hij klapt volledig dicht van zodra je een gesprek probeert aan te gaan, hij sluit zich af en het is niet meer mogelijk contact met hem te maken”.

Tijdens de eerste sessies met deze jonge man, werd er inderdaad bijzonder weinig gesproken. Meer nog, hij maakte zo goed als geen contact met mij. Er was geen oogcontact, en ik kreeg amper reactie op de vragen die ik stelde of op wat ik vertelde, buiten af en toe eens knikken of de schouders ophalen. Hij maakte enkel aanstalten om contact te maken met de paarden, indien de paarden zelf daartoe initiatief namen. Uit zichzelf zocht hij de paarden niet op.

 

Het waren lange, stille, lege sessies die zwaar wogen. Sessies waarin de idee af en toe in mijn opdook dat er ‘niets’ gebeurde. Mijn vertrouwen in het proces was gelukkig groter dan mijn twijfel over wat er precies plaats vond, ik wist ondertussen uit ervaring dat het beste werk vaak (initieel) onzichtbaar is.

Het viel mij bijvoorbeeld op dat de paarden steeds nabij kwamen staan als de jongere en ik “samen” iets deden. Bijvoorbeeld als ik hem vroeg om naar de andere kant van de wei te wandelen, bleef hij ongeveer halverwege staan. De paarden bleven dan zo ver mogelijk weg. Indien ik voorstelde om samen naar de overkant te wandelen knikte hij voorzichtig, en liepen alle paarden samen met ons mee, alsof we één grote kudde waren. Door dit op verschillende manieren af te toetsen kwam ik er op uit dat dit ‘samen doen’ voor hem iets in beweging bracht, dus bleef ik dit aanbieden.

 

Vervolgens kwam er een dag waarbij vanaf het begin duidelijk werd dat de sessie niet zou verlopen zoals de voorgaande ontmoetingen. De jongere sloot zich helemaal af, zelf het knikken of de schouders ophalen was weggevallen, hij ging in het midden van de wei staan en bleef daar staan. De paarden gingen om beurt naar hem toe, bleven op enkele passen van hem staan om zich dan steeds om te keren en weer weg te gaan. Het was duidelijk dat de paarden niet dichterbij konden. Ik besloot dan maar om mij te berusten op het enige waarvan ik het vermoeden had dat het hem hielp, en ging naast hem staan. Daar stonden we dan, drie kwartier in de koude winterwind, samen in stilte. Af en toe kwam er nog eens een paard in onze richting, maar dat boog telkens behoedzaam af. Dit patroon bleef zich opvallend genoeg herhalen, bij alle drie de paarden. Dit had ik de paarden nog nooit eerder zien doen, niet bij deze jongere, maar ook niet in andere sessies. Nadat ieder paard het drie maal geprobeerd had, kon in mijn nieuwsgierigheid niet meer bedwingen en benoemde: “Het valt mij op dat alle drie de paarden, al drie keer naar ons toe zijn gewandeld en dan toch niet tot bij ons zijn gekomen.” Waarop de jongen luid en duidelijk antwoordde: “Ja, dat is goed.”

Daar had je het dan, het kantelmoment. Het klinkt misschien als niet veel, maar voor iemand die al weken lang niet meer zegt dan ‘ja’ of ‘ik weet het niet’, was deze zin waarin hij duidelijk een eigen mening naar buiten bracht een echt unicum. De jongen verwoordde dat hij zich niet goed voelde en eigenlijk gerust wilde gelaten worden. De paarden waren doorheen de sessie af en toe komen kijken maar lieten hem wel degelijk ‘gerust’. Nieuwsgierig vroeg ik hem of dit nog gebeurt dat hij ‘gerust’ gelaten wordt. Op deze vraag draaide de jonge man zich om, keek mij (voor het eerst sedert de start van ons traject samen) recht in de ogen en zei dat dit nog nooit was gebeurd.

 

Deze ervaring, waarbij zijn grenzen steevast gerespecteerd werden was (achterafgezien) de hoeksteen van onze vertrouwensrelatie. Blijkbaar had de jongen eigenlijk wel wat schrik van de paarden, hij was zich ervan bewust dat het grote sterke dieren zijn die hem pijn zouden kunnen doen indien hij iets verkeerd deed. Hij voelde zich dus erg afhankelijk van mij, de therapeut. Dit verklaarde waarom het ‘samen doen’ zo belangrijk voor hem was. Echter zorgde die afhankelijke positie ten opzichte van de therapeut ook voor wantrouwen. Door week na week te voelen hoe zijn grenzen gerespecteerd werden groeide uiteindelijk het vertrouwen waardoor we konden beginnen werken. Samen met elkaar en met de paarden konden we op zoek gaan naar welke thema’s nog belangrijk waren voor hem, zoals grenzen aangeven en respecteren was. Zo doende zochten we samen naar ervaringen en trachtten we samen woorden hierop te kleven om ons non-verbale, onzichtbare werk een naam te kunnen geven.